Slavernij… en Groningers?

Dr. Delno Tromp is de directeur van het grootste slavenmuseum in het Caribisch gebied. Hij spreekt voor me op een zonovergoten bijeenkomst op de binnenplaats van het Museum aan de A (voorheen het Noordelijk Scheepvaartmuseum). Hij benadrukt dat we de geschiedenis onder ogen moeten zien. 'Er is een anderzijds', benadrukt hij. Ik vind dat goed gezegd.

De binnenplaats van het Noorderlijk Scheepvaartmuseum

 

Er is een anderzijds. Het begint al met de waarschuwing. 'Deze tentoonstelling bevat gewelddadige en racistische verhalen en objecten. Dit kan als schokkend worden ervaren.' Met deze twee zinnen start de tentoonstelling die we vandaag mogen openen. Dat is heftig. En eigenlijk ook direct het antwoord op het vraagteken in de titel van de naam van de tentoonstelling: Slavernij. En de Groningers?

En ja, daar deden ook Groningers aan mee.

De periode die we op school de ‘Gouden Eeuw’ leerden noemen, had ook een keerzijde. Want het goud dat toen werden vergaard, kwam grotendeels binnen via plantages in wat toen kolonies werden genoemd. En via slavenhandel. Het vergt een soort 'follow the money'. Als je ziet waar het geld vandaan komt, maak je een einde aan de mythe dat 'oud geld' sjiek zou zijn. Er is een anderzijds...

En ja, daar deden ook Groningers aan mee. Nogal veel, eerlijk gezegd. In allerlei rollen. De tentoonstelling laat dat zien. En maakt zo eens te meer duidelijk dat geschiedenis vrijwel altijd verschillende kanten heeft. Maar doordat het verhaal van de geschiedenis bijna altijd wordt geschreven door machthebbers, blijven sommige andere kanten onbekend. Jaren. Decennia. Eeuwen. En zo ontstaat die andere mythe, dat wij altijd aan de goede kant van de geschiedenis stonden. Onze opa's en oma's massaal in het verzet. En hun voorouders bezig met het beschaven van de wereld. Er is een anderzijds...

Bitterzoet

De manifestatie Bitterzoet Erfgoed, die vorig jaar begon, is een inhaalslag. De tentoonstelling in het ‘Museum aan de A’-in wording maakt deel uit van Bitterzoet Erfgoed. Allerlei musea in Groningen, stad en provincie, doen mee aan Bitterzoet. Ze laten aan de hand van hun collecties, van het cultureel erfgoed dat zij beheren, in onze provincie de sporen van slavernij zien. En hoe dat doorwerkt tot in onze eigen tijd.

Als ik het bij mijzelf hou, dan kan ik overdag op veel plekken dit soort sporen zien. Om direct maar een voorbeeld te geven. Dit museum staat op het randje van het voormalige terrein van de West-Indische Compagnie. Het had hier een kantoor. 

Deze West-Indische Compagnie dreef op slavenhandel. En op plantages waar het werk werd gedaan door tot slaaf gemaakten. Tegenover het voormalige postkantoor, aan de Munnikeholm (nu zit er een hippe sportschool), was een groot terrein met gebouwen van de WIC.

Groningse 'kamer'

Zes jaar geleden maakte ik kennis met de mensen van de buitendienst van de provincie Groningen. Het bracht me aan boord van een groot geel werkschip met de merkwaardige naam 'Thomas van Seeratt'. Ik vergat toen te vragen wie het was. Hij was de held van de Kerstvloed (1717). De grondlegger van de provinciale waterstaat. Maar er is een anderzijds. Van Seeratt verwierf zijn kennis en verdiende zijn vermogen ... als kapitein voor de West-Indische Compagnie.
Het Provinciehuis, mijn werkplek, ligt aan het Martinikerkhof. Een aantal monumentale panden daar is gebouwd in opdracht van families die aandelen hadden in de WIC. De aandeelhouders vormden een eigen Groningse 'kamer' in de West-Indische Compagnie. En die 'kamer' vergaderde in wat nu het Provinciehuis is.

die schenking gebruikte de diaconie voor de armenzorg in de stad

Vanuit mijn werkkamer kijk ik uit op de Martinikerk. De diaconie van die kerk had belangen in de Groningse kamer die ik net noemde. En ze kreeg ooit een schenking van iemand die lange tijd op schepen had gevaren naar en van Brazilië. Fout geld. Maar er is een anderzijds: die schenking gebruikte de diaconie voor de armenzorg in de stad.

Voetbalfilosoof

Vlakbij het provinciehuis is ook het Feithuis. Dit grand-café is vernoemd naar Johan Adriaan Feith, een van de rijkste Groningers. Hoe was hij rijk geworden? Door een erfenis. Keurig oud geld. Wat zat er in die erfenis? Plantages. En de financiële compensatie die eigenaren van tot slaaf gemaakten kregen toen de slavernij werd afgeschaft.

‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt’

De conclusie is helder: ik hoef niet erg mijn best te doen om sporen van slavernij tegen te komen. De vraag is alleen of ik ze herken. Pieter Winsemius, de oud-minister, schreef ooit een boekje over de uitspraken van de bekende filosoof Johan Cruijf. Het had de cruyffiaanse titel ‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt’. Dat is ook hier zo. Wie de tentoonstelling bezoekt, ziet daarna overal sporen van ons slavernijverleden in onze huidige samenleving.

Margriet Fokken en Barbara Henkes schreven er een boekje over: ‘Sporen van het slavernijverleden in Groningen’ heet het. Veel van de dingen die ik inmiddels weet over Groningen en slavenhandel, komen uit hun boekje.

Niet gestold

De geschiedenis wordt dus vaak geschreven door de winnaars. De bovenliggende partij. Maar zulke verhalen zijn gelukkig niet in beton gegoten. Ze veranderen, omdat de kennis en de invalshoeken van mensen die terugkijken veranderen. En we met andere ogen kijken naar dezelfde bronnen. Of soms: omdat we historische bronnen aanboren die eerder niet relevant werden gevonden. 

dat de schepen drijvende kerkers waren

Zo was er eerder wel een boek over het wel en wee van de West-Indische Compagnie. Maar dat ging over de organisatie, over de strijd met de 'kamers' in andere provincies. Over geld. En veel stond er niet in. Niet dat de schepen drijvende kerkers waren. Niet dat veel gevangengenomen mensen onderweg stierven. Niet dat de WIC als ik het goed heb 300.000 tot slaaf gemaakte mensen verscheepte. ‘Sporen van het slavernijverleden in Groningen’ benoemt dat wel. En laat zien waar en hoe we sporen van die tijd ook nu nog kunnen tegenkomen. Het is - ook als je bedenkt dat er vele jaren tussen zitten - beklemmende lectuur.

Hoopvol

De manier waarop we terugkijken en gebeurtenissen in onze geschiedenis opnieuw interpreteren, zegt iets over onze eigen tijd. Wij zetten ons nu in voor diversiteit. Voor inclusie. Iedereen mag meedoen. We sluiten niemand uit. Met die bril kijken we nu ook terug naar de tijd van onze voorouders.

Misschien moeten we historici zien als mensen die verhalen opschrijven op het snijvlak van heden, verleden en toekomst. En in die verhalen impliciet de hoop of verwachting verwerken dat wij het in de toekomst anders - beter - zullen doen. Dat doen historici door voorbeelden te geven die ons richting geven.

'een diepen toestand van vernedering'

Ik wil graag twee van die voorbeelden geven. Om te beginnen met de familie Star Numan. Dit geslacht heeft een fortuin verdiend met en in de West-Indische Compagnie. De compagnie die van 1621 tot 1792 bestond. Een van de nazaten, Cornelus Star Numan, werd in 1807 geboren. Zijn portret komt voor in de tentoonstelling. 

En anders dan zijn voorvaders, trok hij zich het lot van tot slaaf gemaakten in de Nederlandse kolonies aan. Hij noemde slavernij 'een diepen toestand van vernedering' en 'miskenning van de werking van de vrucht des arbeids'. Hij vond het eigendom van slaven een groot onrecht. Met de blik van nu, zouden we zeggen: goede teksten! 

Toch worden we nog niet helemaal blij van Star Numan. Want hij hing tegelijkertijd de redenering aan - hij was jurist - dat de eigenaren van tot slaaf gemaakten hadden betaald voor dit bezit. Ze werden dus onteigend als de slavernij werd afgeschaft. Daarvoor moesten ze natuurlijk een schadevergoeding krijgen. En zo werd het natuurlijk kostbaar om de slavernij af te schaffen. Mede hierdoor schafte Nederland pas in 1863 de slavernij af. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk deden dat al in 1834 en 1840. Dat is niet iets om over op te scheppen.

Boerenzoon

Dan kunnen we ons beter optrekken aan Marten Douwes Teenstra. Hij werd geboren in Ruigezand als zoon van een rijke boer. Zijn graf ligt in Ulrum. Niet zo ver daar vandaan. Niet echt het profiel van een wereldreiziger, zou je zeggen, maar Teenstra werd het. En Marten Douwes Teenstra is een van de eerste pleitbezorgers om de slavernij af te schaffen. 

Hij werd geboren als een zoon van een rijke boer. Maar het zat even niet mee in de Groninger landbouw. Daarom ging deze boerenzoon eerst naar Nederlands-Indië. Later ging hij naar Suriname. En wat Teenstra daar zag, wat hij daar meemaakte, vond hij een groot onrecht. Het moest stoppen, vond hij. Hij schreef erover. En dat maakte hem niet populair bij de plantagehouders in Suriname. Anders gezegd: hij moest er weg. Dan praten we over 1834. 

Laat Teenstra ons tot voorbeeld zijn

Teenstra hield vol. Hij bleef er over schrijven. En rond 1850 sprak ook de Tweede Kamer over de misstanden, waarover Teenstra hen al die tijd had geïnformeerd. Hij maakte nog net mee dat ook Nederland een einde maakte aan de slavernij. Een jaar daarna overleed hij. Teenstra schreef ooit: Zeg niet: wat kan ik er aan doen, mijne stem is niet meer dan een druppel water in de oceaan. Goed, maar vele druppels kunnen den grond vruchtbaar maken en goede vruchten doen geven.'

Laat Teenstra ons tot voorbeeld zijn. Hij bleef niet in Groningen zitten, maar ging in de kolonies kijken. En toen het hem niet beviel wat hij zag, kwam hij in de benen. Tegen de verdrukking in. Mede door zijn inzet, is onze kijk op 'hoe de dingen toen gingen' veranderd. Behoort de slavernij tot het verleden.

En mede door hem komt het, dat we elkaar nu waarschuwen voor de schokkende inhoud van een tentoonstelling over slavernij.